Serie interviews  Interview met Jan Zwart (27 maart 1936)
‘Een groot stuk cultuurwerk, dat ons volk niet kent’ Waarom worden er eigenlijk kerkorgelconcerten gegeven en waarom bent u daarmee begonnen? Dit vroegen wij één dezer dagen aan de heer Jan Zwart, de alom bekende orgelist van de Hersteld Evangelisch Lutherse Kerk aan de Kloveniersburgwal te Amsterdam. Om een antwoord te krijgen op deze vragen was men bij ‘the wright man on the wright place’. Als men eenmaal met de heer Zwart aan het praten is over kerkorgels en orgelmuziek, dan leeft hij in dat mooie werk wat ook in Nederland nog zo weinig waardering vindt en ook zo weinig wordt begrepen. ‘Het is een groot stuk cultuurwerk, dat ons volk niet kent en dat ons volk weer teruggegeven moet worden.’ In deze enkele zin is het antwoord van de heer Zwart eigenlijk weergegeven. ‘Van de radio-orgelconcerten gaat lang niet zo’n opvoedende kracht uit als van een orgelconcert in een kerk, waar de luisteraars zelf bij kunnen zijn.’ was het antwoord op onze vraag of de radio de orgelconcerten in de kerk niet ten volle kan vervangen. En dan begint hij te vertellen van de kunst, van zijn kunst, van orgels, van zijn orgel en van orgel- muziek die nog steeds door zo velen miskend wordt. ‘We hebben prachtige literatuur en prachtige orgels, maar het volk kent ze niet. Daarom heeft iedere orgelist tot taak, de cultuur, de Christelijke cultuur, die hiervan uitgaat nader tot de mensen te brengen. Dat alles is van ons Christenvolk en daarom moeten wij ze uitdragen tot ons volk. Christelijk Nederland beseft niet hoe groot de rijkdom van haar eigen bezit wel is. Amsterdam alleen heeft 20 prachtige kerkorgels. Maar alleen worden ze bespeeld als er een godsdienstoefening is, terwijl een bespeling op één der avonden in de week nog tot de hoge uitzonderingen behoort. Er is een vreselijke armoede op het gebied van orgelkennis. De sluimerende orgelliefde in ons Calvinistisch Nederland moet wakker gemaakt worden. Men moet ons volk de diepe zin laten voelen die mannen als Bach, Widor, Guilmant, Mendelssohn, Reger en zoveel andere groten in hun werken gelegd hebben. Deze onvergelijkelijke meesters hebben een prachtige muzikale schat nagelaten en ons volk mag niet verstoken blijven van deze grootse legaten. Deze schone muzikale erfenis, de prachtige kerkorgels in de machtige kathedralen, die op tal van plaatsen in ons land te vinden zijn, dit alles vormt een onlosmakelijk geheel dat weer onder ons volk gebracht moet worden. Hier kan men meer geven dan de wereld biedt. Het orgel moet weer ‘uitgebuit’ worden. We moeten deze kunst, dat stuk Christelijk cultuurwerk uitdragen omdat het God Zelf is die het ons schonk. Dat is geen persoonlijke mening die ik in de tegenwoordige tijd als iets nieuws naar voren wil dringen, maar meer nog het feit, het uitdragen van een stuk historie dat in het vergeetboek is geraakt.’ antwoordde de heer Zwart ons op de vraag of men dan in vroeger dagen nooit een open oog voor de orgelkunst gehad had. ‘Vroeger jaren, omstreeks 1600, deden de kerkorgels geen dienst als begeleidend instrument. De kerkorgels zijn niet in de bedehuizen aangebracht om alleen in de godsdienstoefening de gemeente bij haar gezang te begeleiden. Integendeel, enkel en alleen opdat men naar de orgels kon luisteren, ‘tot vermaeck en recreatie van de burgerij’. De orgels waren ook bezit van de gemeente, van de stad en niet van het kerkelijk bestuur. Vandaar, dat men deze prachtige orgels aantreft in verschillende plaatsen in ons land, zoals Amsterdam, Alkmaar, Haarlem, Zwolle, enz. De gemeentebesturen wedijverden tegen elkaar om toch vooral maar het mooiste orgel te kunnen laten maken. Bovendien kreeg men in die jaren geen afgewerkt stuk van een machine. De orgelbouwers deden het zelf van het begin tot het einde. Ze leerden de pijpen ‘praten’. De kerkorgels waren er voor de gemeenschap en tot nut van ’t algemeen. De orgelisten (zoals Vondel en Huygens reeds schrijven) werden gesalarieerd door het stadsbestuur. Natuurlijk bleven de uitwassen niet uit. Het iedere dag openzetten van de kerkdeuren, om de burgerij de gelegenheid te geven de muziek te beluisteren, werd langzamerhand aanleiding dat ’t bedehuis veranderd werd in een marktplaats. Huygens heeft op deze wond de vinger gelegd. Men heeft er radicaal een einde aan gemaakt door het kerkorgel alleen te gebruiken als begeleidend instrument der gemeentezang. Hoe goed het ook is geweest dat men aan deze verkeerde toestanden een einde heeft gemaakt, mag men toch aan den anderen kant weer niet vergeten dat het kerkorgel en de orgelmuziek geheel op den achtergrond geschoven zijn wat betreft hun oorspronkelijke taak. Bovendien is de orgelkunst als zodanig ook achteruit gegaan omdat men niet meer vrij kon spelen; men kon zich niet uitleven op zijn orgel. Daarom moet die oude oorspronkelijke taak van onze kerkorgels weer terugkomen. De oude traditie, de historische zede moet weer in ere worden hersteld. Het orgel moet om zichzelfs wil weer gloriëren. Daar zitten mogelijkheden in. De tegenwoordige tijd is er rijp voor.’ Heeft het modernisme ook geen afbreuk gedaan aan de orgelkunst? ‘Ja, zonder twijfel, het modernisme heeft de Christelijke cultuur geknakt. Modernisme en rationalisme hebben funest gewerkt voor de orgelkunst. Als de Heilsfeiten worden geloochend dan kan en mag men hiervan niet spelen of zingen. Het reveil, de afscheiding, de doleantie en kerkherstel hebben ons volk gelukkig weer dichter bij hun orgels gebracht.’ Wat betreft de orgelconcerten, u bent voornemens de gehele zomer te concerteren in verschillende plaatsen? ‘Betrekkelijk. 7 april begin ik met mijn eerste bespeling in de Hersteld Evangelisch Lutherse Kerk aan de Kloveniersburgwal in Amsterdam. Deze bespelingen worden 30 weken achtereen voortgezet. Verder in de maanden juni, juli en augustus in de Grote of St. Laurens Kerk in Alkmaar iedere donderdagavond. En iedere vrijdagavond in de Ned. Hervormde Kerk van West-Zaandam. Deze bespelingen worden zeer gewaardeerd. Tot de laatste bespeling toe komen verschillende belangstellende luisteraars. In Amsterdam zijn vanwege het kerkbestuur in verschillende grote hotels aankondigingen van orgelconcerten in drie talen aangebracht, zodat ook de vreemdelingen op de orgelkunst in Nederland gewezen worden.’ Heeft u bij al die orgelconcerten geen moeilijkheden met de keuze van uw programma’s, vervalt u niet in herhaling? ‘Dat hoeft in het geheel niet het geval te zijn. Onze orgelmuziek is zo alzijdig en zo rijk gevarieerd. Wel dient met grote zorg het programma samengesteld te worden. Bij voorkeur moet men niet altijd beginnen met een of ander zwaar stuk van Bach of Händel, doch met een koraalfantasie. Dat is juist zo belangrijk. Het koraal is altijd stiefmoederlijk bedeeld geweest. In de koraalfantasie moet de orgelist zijn ziel leggen, het moet een getuigenis voor de luisteraars zijn als hij speelt: Zo ik niet had geloofd, dat in dit leven mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou. Zo kan men ook zijn programma eindigen, hoewel ook dit laatste niet als een besliste noodzakelijkheid moet worden voorgeschreven. Maar als men een koraal fantaseert vindt dit altijd weerklank in een mensenleven. Er zijn verschillende luisteraars, die het kunnen beamen, als er gespeeld wordt van Gods gunst en Zijn grote daden. Daarom is het ook zo verheffend, als men de Kerk uitgaat, doorlouterd en doorademd van Gods schepping en Zijn grootheid ook in de muziek.’ Nu kan men het ook begrijpen, als Jan Zwart zegt, dat hij zich gelukkig acht in dezen tijd te leven, dezen tijd van voortgezette reformatie. Want in dezen tijd met zijn grote noden, wil hij de mensen niet alleen een stuk Christelijke cultuur uit de historie teruggeven, maar bovenal de mensheid iets laten voelen van Gods onbegrensde almacht, ook in de orgelkunst. En dit alles ter ere Gods! Bron : ‘Het Weekblad’ (Anti-revolutionair orgaan voor de Zaanstreek) Datum : 27 maart 1936 WHZ-Archief (Harderwijk)
‘Van kerkorgels en orgelmuziek’