‘Toen
in
de
loop
van
het
jaar
1791
was
besloten,
dat
de
kerk
van
de
pas
gestichte
Hersteld
Evangelisch
Lutherse
Gemeente
zou
komen
te
staan
aan
de
Kloveniers-
burgwal,
begon
de
stadsarchitect
Abraham
van
der
Hart
aan
het
ontwerp.
Hij
projecteerde
een
rechthoekige
zaalkerk
met
twee
galerijen
boven
elkaar
(in
navolging
van
de
Lutherse
Oude
kerk
aan
het
Spui),
en
aan
de
zijde
van
het
Oost-
Indische
Huis
zou
het
middelste
venster
worden
weggelaten
met
het
oog
op
de
latere
plaatsing
van
een
orgel.
Dat
orgel
is
heel
wat
omvangrijker
geworden
dan
men
had
durven
denken,
en
wel,
zoals
we
in
het
Gedenkboek
lezen,
door
,,de
sympathie
en
de
vrijgevigheid
van
den
grijzen
Jan
Bouwman,
een
oud
zeekapitein,
die
op
de
Heerengracht
bij
de
Brouwersgracht
van
de
vermoeienissen
van
zijn
leven
uitrustte
en
die
in
Mei
f
16000
in
obligatiën
aanbood,
tegen
een
lijfrente
van
slechts
vier
percent.
Maar
hier
bleef
het
niet
bij:
‘Onze
braave
en
Godvrugtige
Weldoener’,
zooals
het
notulenboek
hem
noemt,
had
de
Gemeente
ook
in
zijn
testament
bedacht
en
hij
stierf
reeds
op
16
Juli
1792.
Aan
het
testament
bleken
een
groot
aantal
eigenhandige
codicillen
verbonden...
Den
15
Februari
1798
werd
het
toen
bij
Executeuren
nog
voorhanden
saldo
van
bijna
f
50.000
aan
de
Ouderlingen
(der
Hersteld
Evangelisch
Luthersche
Gemeente)
overgedragen.
De
kosten van het orgel enz. waren inmiddels uit de Administratie betaald.’
Van ‘t geen
Jan Bouwman gaf
tot opbouw dezer kerk,
staat ook, tot eer van God,
dit sierlyk orgelwerk.
Zoo
lezen
wij
op
het
welverdiende
monument
dat
in
1798
in
de
Hersteld
Luthersche
Kerk
is
geplaatst,
maar
dat
is
aangebracht
op
eene
wijze
die
het
eer
als
een
ornament
van
het
orgel,
dan
als
een
op
zich
zelf
staand
gedenkteeken
doet
beschouwen.
Het
is
trouwens
niet
ongepast
dat
de
nagedachtenis
van
Bouwman
met
de
dankbaarheid
voor
het
bezit
van
ons
schoon
orgel
ineensmelt;
want
niet
slechts
dat
het
zijne
mildheid
was,
die
de
Gemeente
in
staat
stelde
op
zoo
waardige
wijze
in
de
behoefte
aan
een
orgel
te
voorzien,
maar
het
is
ook
zijn
bepaalde
wensch
geweest
dat
een
gedeelte
van
zijn
nalatenschap
tot
dit
doel
strekken
zou,
hetwelk
hij
echter
uit
nederigheid
niet
in
zijn
testament
had
willen
bepalen - zoo had hij tot zijn Executeurs gezegd.
De
erfgenamen
wilden
niets
liever
dan
dezen
wensch
van
den
overledene
eer-
biedigen
en
namen
onmiddellijk
maatregelen
daartoe.
Zij
ontboden
den
orgeI-
maker
Wolfers
uit
Rotterdam,
met
wien
zij
reeds
op
16
Augustus
1792
eene
conferentie
hadden,
waarop
dadelijk
het
denkbeeld
ter
sprake
kwam
om
de
breede
gang,
die
tusschen
het
nieuwe
kerkgebouw
en
het
Oost-Indische
Huis
was
overgebleven,
te
benutten
voor
de
blaasbalgenkamer,
waarvan
de
onderbouw
eene
vestibule
zou
worden
van
den
Noorder
kerkdeur,
gelijk
dit
dan
ook
is
tot
stand
gebracht.
‘Over
den
bouw
van
‘t
orgel
zelf
raadpleegde
men
eene
Com-
missie
van
deskundigen,
die
belast
werd
om
een
bestek
op
te
maken.
Die
Com-
missie
bestond
uit
de
Heeren
A.
Munnikhuizen,
Organist
van
de
Oude
Luthersche
Kerk,
C.
N.
Stork,
gewezen
organist
aan
de
Kaap
de
Goede
Hoop
en
J.
H.
Tamme,
Organist
van
de
Akademie-Kerk
te
Groningen.’
Deze
heren
leveren
op
14
Februari
1793
het
bestek
in,
en
dan,
zo
lezen
we
verder
in
het
Gedenkboek:
‘…
zij
zouden
met
twee
of
drie
hun
bekende
vertrouwde
orgelmakers
handelen
over
de
kosten.
Diensvolgens
brachten
zij
veertien
dagen
later
drie
inschrijvingsbriefjes,
waarbij
de
navolgende
aanbiedingen
werden
gedaan
voor
het
maken
en
opstellen
van
het
orgel,
volgens
de
door
de
consulenten
gemaakte
disposities
en
bestek.
Zonder
de
kast
werd
ingeschreven
door
J.
P.
Künkel
te
Rotterdam
voor
f
24.500,
Freytag
&
Co
te
Groningen
voor
f
23.700,
en
Joh.
Strümphler
te
Amsterdam
voor
f
18.074.
‘Aan
laatstgemelden
werd
het
werk
opgedragen,
waarbij
hem
een
voorschot
werd
toe
gezegd
voor
den
aankoop
van
materialen,
en
terwijl
aan
de
opzichters
nog
een
crediet
van
300
à
400
gulden
werd
toegestaan,
om
verbeteringen
te
bekostigen,
die
eventueel
tijdens
den
bouw
mochten
noodig
blijken.
De
concurrenten
Künkel
en
Freytag
kregen
elk
f
63,-
voor
hun
reiskosten
en
gedane
moeite.
‘Het
contract
met
Strümphler
werd
den
14
Maart
1793
geteekend.
Het
instrument
zou
vier
klavieren
hebben,
tezamen
48
registers,
en
in
dertig
maanden
voltooid
zijn.
De
voorschotten
worden
bepaald
op
f
4000
dadelijk,
f
2000
in
‘t
voorjaar
van
1794
en
f
2000
een
jaar
later.
Als
borgen
traden
op:
H.
Marlof,
boekverkooper
op
‘t
Rokin
bij
de
Beurs
en
G.
Duijm,
zilversmid,
hoek
Dam
en
Beursstraat.
Het
ontwerp
van
de kast voor het orgel werd opgedragen aan B. W. Ziesenis.’
Tot zover het Gedenkboek.
Deze
Bartholomeus
Wilhelmus
Ziesenis
was
geboren
in
1762
als
zoon
van
Anthonie
Ziesenis,
directeur
van
de
stadstekenacademie
en
beeldhouwer
voor
de
Stad,
de
Admiraliteit
en
de
Oost-Indische
Compagnie.
Bartholomeus
was
gehuwd
met
Cornelia
van
der
Hart
(waarschijnlijk
verwant
aan
de
stadsarchitect
Abraham
van
der
Hart),
en
na
haar
overlijden
trouwde
hij
met
de
bekende
toneelspeelster
Johanna Cornelia Wattier.
Ziesenis
krijgt
geen
gemakkelijke
taak
met
het
ontwerpen
van
de
kas.
Het
orgel
dat
men
wil
hebben,
zal
met
zijn
48
registers
groter
worden
dan
dat
van
de
Nieuwe
kerk,
maar…
de
ruimte
en
de
omhoogstrevende
architectuur
van
die
kerk
is
in
het
ontwerp
van
Van
der
Hart
ver
te
zoeken.
Zijn
laat
18de
eeuwse
zaalkerk
mag
dan
aan
de
wensen
van
de
Hersteld
Lutherse
Gemeente
voldoen,
een
stemmingsvol
bedehuis
kan
men
het
met
de
beste
wil
niet
noemen.
Het
is
een
vrij
nuchter
aandoende
vergaderzaal,
bestemd
om
zoveel
mogelijk
mensen
te
bergen
(vandaar
de
twee
galerijen),
en
de
grote
orgelkas
reikt
tot
ongeveer
vlak
aan
de
zoldering.
Men
ziet
op
de
afbeelding,
dat
de
verdeling
der
pijpen
over
het
front
veel
overeenkomst
vertoont
met
de
situatie
in
de
Oude
kerk.
Maar
terwijl
in
Amsterdams
hoofdkerk
ruimte
genoeg
is
om
de
bekroning
hoog
op
te
voeren
en
het
orgel
prachtig
evenwichtig
naar
boven
te
laten
groeien,
daar
ziet
men
zich
in
de
Hersteld
Lutherse
kerk
genoodzaakt
om
de
bekroning
zoveel
mogelijk
te
beknotten,
waardoor
het
geheel
iets
gedrukts
krijgt
en
het
orgel
zich
door
de
zoldering schijnt te willen boren. Maar dat is niet de schuld van Ziesenis.
Er
komt
nog
meer.
Voordat
het
orgel
gereed
was,
had
men
de
kerk
reeds
in
gebruik
genomen,
en
wel
op
28
Augustus
1793.
Zo
was
dus
een
preekstoel
geplaatst
moeten
worden,
en
aangezien
de
toehoorders
op
de
galerijen
de
predikant
dienden
te
kunnen
zien,
was
de
kansel
extra
hoog
gemaakt:
vijftien
treden
telt
de
trap.
Nadat
het
orgel
voltooid
was,
heeft
men
de
preekstoel
laten
staan
waar
hij
stond:
vlak
voor
het
orgel,
en
zo
wordt
het
gezicht
op
het
rugpositief
zo
goed
als
geheel
benomen.
Waarom
niet
liever
die
buitengewoon
hoge
kansel
aan
de
andere
zijde
van
de
kerk,
tegenover
het
orgel,
geplaatst?
We
vermoeden
dat
de
herinnering
aan
de
Lutherse
kerk
aan
het
Spui
de
Hersteld
Lutheranen
parten
heeft
gespeeld.
Op
deze
kerk
is
het
gebouw
aan
de
Kloveniersburgwal
kennelijk
geinspireerd;
alleen
heeft
men
vergeten
dat
aan
het
Spui
de
kansel
veel
lager
was,
waardoor
hij
zich
niet
hinderlijk
opdrong
ten
koste
van
het
orgel.
Met
dat
al
valt
er
nog
veel
te
bewonderen.
De
fraai
afgewerkte,
goed
onderverdeelde
kas,
en
het
volgens
traditie
witgeverfde
beeldhouwwerk
van
Anthonie
Ziesenis
mogen
dan
al
niet
op
dezelfde
hoogte
staan
als
hetgeen
Nieuwe-,
Wester-
en
Oude
kerk
te
zien
geven
-
het
is
de
laatste
machtige
uiting
van
de
Noordduitse
barokorgelbouw
in
Amsterdam,
en
tientallen
van
jaren
zullen
verlopen
eer
er
hier
ter
stede
een
orgel
in
gebruik
genomen
wordt
dat
enigszins
een
vergelijking
toelaat.
Typerend
voor
die
tijd
is
wel
de
namaak-draperie
met
dikke
koorden
en
grote
kwasten
aan
weerszijden
van
de
orgelkas.
Het
schijnt
zeer
grof
doek
te
zijn,
op
houten
schotten
geplakt
en
met
olieverf
beschilderd.
Wanneer
de
dag
van
de
inwijding
der
kerk
aanbreekt,
staat
er
nog
niets
van
het
orgel,
maar
een
orkest
van
86
blaas-
en
strijkinstrumenten,
onder
directie
van
de
bekende
Georg
Hodermann
zet
de
nodige
luister
aan
de
plechtigheid
bij.
Dan,
als
de
kerk
er
eenmaal
staat
en
de
vele
kibbelpartijen,
tijdens
de
bouw
ontstaan,
zijn
doodgebloed,
dan
verrijst
langzaam
maar
zeker
de
orgelkas
en
kan
de
orgel-
bouwer
Johannes
Stephanus
Strümphler
zijn
werk
in
de
kerk
aanvangen.
Strümphler
telde
toen
56
jaar
en
had
een
mooie
staat
van
dienst
achter
zich.
In
1737
was
hij
geboren
te
Lippstadt,
behoorde
tot
de
Lutherse
Kerk,
en
was
in
1773
te
Amsterdam
getrouwd
met
Apolonia
Modesta
Marlof.
Hij
woonde
toen
op
de
Rozengracht
en
bouwde
in
die
jaren
verschillende
kleine
en
middelgrote
orgels,
o.a.
dat
van
de
Lutherse
kerk
te
Weesp,
de
Rooms-Katholieke
schuilkerk
‘de
Boom’
en
die
van
de
Doopsgezinde
kerken
bij
het
Lamen
bij
de
Toren.
Verder
maakte
hij
een
groot
aantal
huispijporgels.
Een
werk
van
zulk
een
omvang
als
hem
nu
door
de
Hersteld
Lutherse
gemeente
werd
opgedragen,
had
hij
nog
niet
bij
de
hand
gehad;
het
zou
de
kroon
op
zijn
gehele
oeuvre
zetten.
De
oorspronkelijk
gedachte
dispositie
van
het
orgel
is
door
Strümphler
al
bouwende
op
verschillende
punten
gewijzigd,
en
toen
het
op
1
Juni
1796
in
gebruik
genomen
werd,
telde
het
49
registers,
verdeeld
over
4
klavieren.
Johannes
Strumphler
heeft
het orgel in onderhoud gehad tot aan zijn dood.
Hij
stierf
op
3
Augustus
1807
in
zijn
woning
aan
de
Egelantiersgracht
en
werd
op
7
Augustus begraven in de Lutherse Oude kerk aan het Spui.
Maandblad ‘Amstelodamum’
Jaargang 38 - Maart 1951
www.amstelodamum.nl/
Maandblad ‘Amstelodamum’- Jaargang 38 - Maart 1951
Van ‘t geen
Jan Bouwman gaf
tot opbouw dezer kerk,
staat ook, tot eer van God,
dit sierlyk orgelwerk,