Jan Zwart  Orgel van Johannes Stephanus Strümphler (1736-1807) in Amsterdam
‘Toen in de loop van het jaar 1791 was besloten, dat de kerk van de pas gestichte Hersteld Evangelisch Lutherse Gemeente zou komen te staan aan de Kloveniers- burgwal, begon de stadsarchitect Abraham van der Hart aan het ontwerp. Hij projecteerde een rechthoekige zaalkerk met twee galerijen boven elkaar (in navolging van de Lutherse Oude kerk aan het Spui), en aan de zijde van het Oost- Indische Huis zou het middelste venster worden weggelaten met het oog op de latere plaatsing van een orgel. Dat orgel is heel wat omvangrijker geworden dan men had durven denken, en wel, zoals we in het Gedenkboek lezen, door ,,de sympathie en de vrijgevigheid van den grijzen Jan Bouwman, een oud zeekapitein, die op de Heerengracht bij de Brouwersgracht van de vermoeienissen van zijn leven uitrustte en die in Mei f 16000 in obligatiën aanbood, tegen een lijfrente van slechts vier percent. Maar hier bleef het niet bij: ‘Onze braave en Godvrugtige Weldoener’, zooals het notulenboek hem noemt, had de Gemeente ook in zijn testament bedacht en hij stierf reeds op 16 Juli 1792. Aan het testament bleken een groot aantal eigenhandige codicillen verbonden... Den 15 Februari 1798 werd het toen bij Executeuren nog voorhanden saldo van bijna f 50.000 aan de Ouderlingen (der Hersteld Evangelisch Luthersche Gemeente) overgedragen. De kosten van het orgel enz. waren inmiddels uit de Administratie betaald.’ Van ‘t geen Jan Bouwman gaf tot opbouw dezer kerk, staat ook, tot eer van God, dit sierlyk orgelwerk. Zoo lezen wij op het welverdiende monument dat in 1798 in de Hersteld Luthersche Kerk is geplaatst, maar dat is aangebracht op eene wijze die het eer als een ornament van het orgel, dan als een op zich zelf staand gedenkteeken doet beschouwen. Het is trouwens niet ongepast dat de nagedachtenis van Bouwman met de dankbaarheid voor het bezit van ons schoon orgel ineensmelt; want niet slechts dat het zijne mildheid was, die de Gemeente in staat stelde op zoo waardige wijze in de behoefte aan een orgel te voorzien, maar het is ook zijn bepaalde wensch geweest dat een gedeelte van zijn nalatenschap tot dit doel strekken zou, hetwelk hij echter uit nederigheid niet in zijn testament had willen bepalen - zoo had hij tot zijn Executeurs gezegd. De erfgenamen wilden niets liever dan dezen wensch van den overledene eer- biedigen en namen onmiddellijk maatregelen daartoe. Zij ontboden den orgeI- maker Wolfers uit Rotterdam, met wien zij reeds op 16 Augustus 1792 eene conferentie hadden, waarop dadelijk het denkbeeld ter sprake kwam om de breede gang, die tusschen het nieuwe kerkgebouw en het Oost-Indische Huis was overgebleven, te benutten voor de blaasbalgenkamer, waarvan de onderbouw eene vestibule zou worden van den Noorder kerkdeur, gelijk dit dan ook is tot stand gebracht. ‘Over den bouw van ‘t orgel zelf raadpleegde men eene Com- missie van deskundigen, die belast werd om een bestek op te maken. Die Com- missie bestond uit de Heeren A. Munnikhuizen, Organist van de Oude Luthersche Kerk, C. N. Stork, gewezen organist aan de Kaap de Goede Hoop en J. H. Tamme, Organist van de Akademie-Kerk te Groningen.’ Deze heren leveren op 14 Februari 1793 het bestek in, en dan, zo lezen we verder in het Gedenkboek: ‘… zij zouden met twee of drie hun bekende vertrouwde orgelmakers handelen over de kosten. Diensvolgens brachten zij veertien dagen later drie inschrijvingsbriefjes, waarbij de navolgende aanbiedingen werden gedaan voor het maken en opstellen van het orgel, volgens de door de consulenten gemaakte disposities en bestek. Zonder de kast werd ingeschreven door J. P. Künkel te Rotterdam voor f 24.500, Freytag & Co te Groningen voor f 23.700, en Joh. Strümphler te Amsterdam voor f 18.074. ‘Aan laatstgemelden werd het werk opgedragen, waarbij hem een voorschot werd toe gezegd voor den aankoop van materialen, en terwijl aan de opzichters nog een crediet van 300 à 400 gulden werd toegestaan, om verbeteringen te bekostigen, die eventueel tijdens den bouw mochten noodig blijken. De concurrenten Künkel en Freytag kregen elk f 63,- voor hun reiskosten en gedane moeite. ‘Het contract met Strümphler werd den 14 Maart 1793 geteekend. Het instrument zou vier klavieren hebben, tezamen 48 registers, en in dertig maanden voltooid zijn. De voorschotten worden bepaald op f 4000 dadelijk, f 2000 in ‘t voorjaar van 1794 en f 2000 een jaar later. Als borgen traden op: H. Marlof, boekverkooper op ‘t Rokin bij de Beurs en G. Duijm, zilversmid, hoek Dam en Beursstraat. Het ontwerp van de kast voor het orgel werd opgedragen aan B. W. Ziesenis.’ Tot zover het Gedenkboek. Deze Bartholomeus Wilhelmus Ziesenis was geboren in 1762 als zoon van Anthonie Ziesenis, directeur van de stadstekenacademie en beeldhouwer voor de Stad, de Admiraliteit en de Oost-Indische Compagnie. Bartholomeus was gehuwd met Cornelia van der Hart (waarschijnlijk verwant aan de stadsarchitect Abraham van der Hart), en na haar overlijden trouwde hij met de bekende toneelspeelster Johanna Cornelia Wattier. Ziesenis krijgt geen gemakkelijke taak met het ontwerpen van de kas. Het orgel dat men wil hebben, zal met zijn 48 registers groter worden dan dat van de Nieuwe kerk, maar… de ruimte en de omhoogstrevende architectuur van die kerk is in het ontwerp van Van der Hart ver te zoeken. Zijn laat 18de eeuwse zaalkerk mag dan aan de wensen van de Hersteld Lutherse Gemeente voldoen, een stemmingsvol bedehuis kan men het met de beste wil niet noemen. Het is een vrij nuchter aandoende vergaderzaal, bestemd om zoveel mogelijk mensen te bergen (vandaar de twee galerijen), en de grote orgelkas reikt tot ongeveer vlak aan de zoldering. Men ziet op de afbeelding, dat de verdeling der pijpen over het front veel overeenkomst vertoont met de situatie in de Oude kerk. Maar terwijl in Amsterdams hoofdkerk ruimte genoeg is om de bekroning hoog op te voeren en het orgel prachtig evenwichtig naar boven te laten groeien, daar ziet men zich in de Hersteld Lutherse kerk genoodzaakt om de bekroning zoveel mogelijk te beknotten, waardoor het geheel iets gedrukts krijgt en het orgel zich door de zoldering schijnt te willen boren. Maar dat is niet de schuld van Ziesenis. Er komt nog meer. Voordat het orgel gereed was, had men de kerk reeds in gebruik genomen, en wel op 28 Augustus 1793. Zo was dus een preekstoel geplaatst moeten worden, en aangezien de toehoorders op de galerijen de predikant dienden te kunnen zien, was de kansel extra hoog gemaakt: vijftien treden telt de trap. Nadat het orgel voltooid was, heeft men de preekstoel laten staan waar hij stond: vlak voor het orgel, en zo wordt het gezicht op het rugpositief zo goed als geheel benomen. Waarom niet liever die buitengewoon hoge kansel aan de andere zijde van de kerk, tegenover het orgel, geplaatst? We vermoeden dat de herinnering aan de Lutherse kerk aan het Spui de Hersteld Lutheranen parten heeft gespeeld. Op deze kerk is het gebouw aan de Kloveniersburgwal kennelijk geinspireerd; alleen heeft men vergeten dat aan het Spui de kansel veel lager was, waardoor hij zich niet hinderlijk opdrong ten koste van het orgel. Met dat al valt er nog veel te bewonderen. De fraai afgewerkte, goed onderverdeelde kas, en het volgens traditie witgeverfde beeldhouwwerk van Anthonie Ziesenis mogen dan al niet op dezelfde hoogte staan als hetgeen Nieuwe-, Wester- en Oude kerk te zien geven - het is de laatste machtige uiting van de Noordduitse barokorgelbouw in Amsterdam, en tientallen van jaren zullen verlopen eer er hier ter stede een orgel in gebruik genomen wordt dat enigszins een vergelijking toelaat. Typerend voor die tijd is wel de namaak-draperie met dikke koorden en grote kwasten aan weerszijden van de orgelkas. Het schijnt zeer grof doek te zijn, op houten schotten geplakt en met olieverf beschilderd. Wanneer de dag van de inwijding der kerk aanbreekt, staat er nog niets van het orgel, maar een orkest van 86 blaas- en strijkinstrumenten, onder directie van de bekende Georg Hodermann zet de nodige luister aan de plechtigheid bij. Dan, als de kerk er eenmaal staat en de vele kibbelpartijen, tijdens de bouw ontstaan, zijn doodgebloed, dan verrijst langzaam maar zeker de orgelkas en kan de orgel- bouwer Johannes Stephanus Strümphler zijn werk in de kerk aanvangen. Strümphler telde toen 56 jaar en had een mooie staat van dienst achter zich. In 1737 was hij geboren te Lippstadt, behoorde tot de Lutherse Kerk, en was in 1773 te Amsterdam getrouwd met Apolonia Modesta Marlof. Hij woonde toen op de Rozengracht en bouwde in die jaren verschillende kleine en middelgrote orgels, o.a. dat van de Lutherse kerk te Weesp, de Rooms-Katholieke schuilkerk ‘de Boom’ en die van de Doopsgezinde kerken bij het Lamen bij de Toren. Verder maakte hij een groot aantal huispijporgels. Een werk van zulk een omvang als hem nu door de Hersteld Lutherse gemeente werd opgedragen, had hij nog niet bij de hand gehad; het zou de kroon op zijn gehele oeuvre zetten. De oorspronkelijk gedachte dispositie van het orgel is door Strümphler al bouwende op verschillende punten gewijzigd, en toen het op 1 Juni 1796 in gebruik genomen werd, telde het 49 registers, verdeeld over 4 klavieren. Johannes Strumphler heeft het orgel in onderhoud gehad tot aan zijn dood. Hij stierf op 3 Augustus 1807 in zijn woning aan de Egelantiersgracht en werd op 7 Augustus begraven in de Lutherse Oude kerk aan het Spui. Maandblad ‘Amstelodamum’ Jaargang 38 - Maart 1951 www.amstelodamum.nl/
Maandblad ‘Amstelodamum’- Jaargang 38 - Maart 1951
Van ‘t geen Jan Bouwman gaf tot opbouw dezer kerk, staat ook, tot eer van God, dit sierlyk orgelwerk,