‘Een groot stuk cultuurwerk, dat ons volk niet kent’
Waarom
worden
er
eigenlijk
kerkorgelconcerten
gegeven
en
waarom
bent
u
daarmee
begonnen?
Dit
vroegen
wij
één
dezer
dagen
aan
de
heer
Jan
Zwart,
de
alom
bekende
orgelist
van
de
Hersteld
Evangelisch
Lutherse
Kerk
aan
de
Kloveniersburgwal
te
Amsterdam.
Om
een
antwoord
te
krijgen
op
deze
vragen
was
men
bij
‘the
wright
man
on
the
wright
place’.
Als
men
eenmaal
met
de
heer
Zwart
aan
het
praten
is
over
kerkorgels
en
orgelmuziek,
dan
leeft
hij
in
dat
mooie
werk
wat
ook
in
Nederland
nog
zo
weinig
waardering
vindt
en
ook
zo
weinig wordt begrepen.
‘Het
is
een
groot
stuk
cultuurwerk,
dat
ons
volk
niet
kent
en
dat
ons
volk
weer
teruggegeven
moet
worden.’
In
deze
enkele
zin
is
het
antwoord
van
de
heer
Zwart
eigenlijk
weergegeven.
‘Van
de
radio-orgelconcerten
gaat
lang
niet
zo’n
opvoedende
kracht
uit
als
van
een
orgelconcert
in
een
kerk,
waar
de
luisteraars
zelf
bij
kunnen
zijn.’
was
het
antwoord
op
onze
vraag
of
de
radio
de
orgelconcerten
in
de
kerk
niet
ten
volle
kan
vervangen.
En
dan
begint
hij
te
vertellen
van
de
kunst,
van
zijn
kunst,
van
orgels,
van
zijn
orgel
en
van
orgel-
muziek die nog steeds door zo velen miskend wordt.
‘We
hebben
prachtige
literatuur
en
prachtige
orgels,
maar
het
volk
kent
ze
niet.
Daarom
heeft
iedere
orgelist
tot
taak,
de
cultuur,
de
Christelijke
cultuur,
die
hiervan
uitgaat
nader
tot
de
mensen
te
brengen.
Dat
alles
is
van
ons
Christenvolk
en
daarom
moeten
wij
ze
uitdragen
tot
ons
volk.
Christelijk
Nederland
beseft
niet
hoe
groot
de
rijkdom
van
haar
eigen
bezit
wel
is.
Amsterdam
alleen
heeft
20
prachtige
kerkorgels.
Maar
alleen
worden
ze
bespeeld
als
er
een
godsdienstoefening
is,
terwijl
een
bespeling
op
één
der
avonden
in
de
week
nog
tot
de
hoge
uitzonderingen
behoort.
Er
is
een
vreselijke
armoede
op
het
gebied
van
orgelkennis.
De
sluimerende
orgelliefde
in
ons
Calvinistisch
Nederland
moet
wakker
gemaakt
worden.
Men
moet
ons
volk
de
diepe
zin
laten
voelen
die
mannen
als
Bach,
Widor,
Guilmant,
Mendelssohn,
Reger
en
zoveel
andere
groten
in
hun
werken
gelegd
hebben.
Deze
onvergelijkelijke
meesters
hebben
een
prachtige
muzikale
schat
nagelaten
en
ons
volk
mag
niet
verstoken
blijven
van
deze
grootse
legaten.
Deze
schone
muzikale
erfenis,
de
prachtige
kerkorgels
in
de
machtige
kathedralen,
die
op
tal
van
plaatsen
in
ons
land
te
vinden
zijn,
dit
alles
vormt
een
onlosmakelijk
geheel
dat
weer
onder
ons
volk
gebracht
moet
worden.
Hier
kan
men
meer
geven
dan
de
wereld
biedt.
Het
orgel
moet
weer
‘uitgebuit’
worden.
We
moeten
deze
kunst,
dat
stuk
Christelijk
cultuurwerk
uitdragen
omdat
het
God
Zelf
is
die
het
ons
schonk.
Dat
is
geen
persoonlijke
mening
die
ik
in
de
tegenwoordige
tijd
als
iets
nieuws
naar
voren
wil
dringen,
maar
meer
nog
het
feit,
het
uitdragen
van
een
stuk
historie
dat
in
het
vergeetboek
is
geraakt.’
antwoordde de heer Zwart ons op de vraag of men dan in vroeger dagen nooit een open oog voor de orgelkunst gehad had.
‘Vroeger
jaren,
omstreeks
1600,
deden
de
kerkorgels
geen
dienst
als
begeleidend
instrument.
De
kerkorgels
zijn
niet
in
de
bedehuizen
aangebracht
om
alleen
in
de
godsdienstoefening
de
gemeente
bij
haar
gezang
te
begeleiden.
Integendeel,
enkel
en
alleen
opdat
men
naar
de
orgels
kon
luisteren,
‘tot
vermaeck
en
recreatie
van
de
burgerij’.
De
orgels
waren
ook
bezit
van
de
gemeente,
van
de
stad
en
niet
van
het
kerkelijk
bestuur.
Vandaar,
dat
men
deze
prachtige
orgels
aantreft
in
verschillende
plaatsen
in
ons
land,
zoals
Amsterdam,
Alkmaar,
Haarlem,
Zwolle,
enz.
De
gemeentebesturen
wedijverden
tegen
elkaar
om
toch
vooral
maar
het
mooiste
orgel
te
kunnen
laten
maken.
Bovendien
kreeg
men
in
die
jaren
geen
afgewerkt
stuk
van
een
machine.
De
orgelbouwers
deden
het
zelf
van
het
begin
tot
het
einde.
Ze
leerden
de
pijpen
‘praten’.
De
kerkorgels
waren
er
voor
de
gemeenschap
en
tot
nut
van
’t
algemeen.
De
orgelisten
(zoals
Vondel
en
Huygens
reeds
schrijven)
werden
gesalarieerd
door
het
stadsbestuur.
Natuurlijk
bleven
de
uitwassen
niet
uit.
Het
iedere
dag
openzetten
van
de
kerkdeuren,
om
de
burgerij
de
gelegenheid
te
geven
de
muziek
te
beluisteren,
werd
langzamerhand
aanleiding
dat
’t
bedehuis
veranderd
werd
in
een
marktplaats.
Huygens
heeft
op
deze
wond
de
vinger
gelegd.
Men
heeft
er
radicaal
een
einde
aan
gemaakt
door
het
kerkorgel
alleen
te
gebruiken
als
begeleidend
instrument
der
gemeentezang.
Hoe
goed
het
ook
is
geweest
dat
men
aan
deze
verkeerde
toestanden
een
einde
heeft
gemaakt,
mag
men
toch
aan
den
anderen
kant
weer
niet
vergeten
dat
het
kerkorgel
en
de
orgelmuziek
geheel
op
den
achtergrond
geschoven
zijn
wat
betreft
hun
oorspronkelijke
taak.
Bovendien
is
de
orgelkunst
als
zodanig
ook
achteruit
gegaan
omdat
men
niet
meer
vrij
kon
spelen;
men
kon
zich
niet
uitleven
op
zijn
orgel.
Daarom
moet
die
oude
oorspronkelijke
taak
van
onze
kerkorgels
weer
terugkomen.
De
oude
traditie,
de
historische
zede
moet
weer
in
ere
worden
hersteld. Het orgel moet om zichzelfs wil weer gloriëren. Daar zitten mogelijkheden in. De tegenwoordige tijd is er rijp voor.’
Heeft het modernisme ook geen afbreuk gedaan aan de orgelkunst?
‘Ja,
zonder
twijfel,
het
modernisme
heeft
de
Christelijke
cultuur
geknakt.
Modernisme
en
rationalisme
hebben
funest
gewerkt
voor
de
orgelkunst.
Als
de
Heilsfeiten
worden
geloochend
dan
kan
en
mag
men
hiervan
niet
spelen
of
zingen.
Het
reveil,
de
afscheiding, de doleantie en kerkherstel hebben ons volk gelukkig weer dichter bij hun orgels gebracht.’
Wat betreft de orgelconcerten, u bent voornemens de gehele zomer te concerteren in verschillende plaatsen?
‘Betrekkelijk.
7
april
begin
ik
met
mijn
eerste
bespeling
in
de
Hersteld
Evangelisch
Lutherse
Kerk
aan
de
Kloveniersburgwal
in
Amsterdam.
Deze
bespelingen
worden
30
weken
achtereen
voortgezet.
Verder
in
de
maanden
juni,
juli
en
augustus
in
de
Grote
of
St.
Laurens
Kerk
in
Alkmaar
iedere
donderdagavond.
En
iedere
vrijdagavond
in
de
Ned.
Hervormde
Kerk
van
West-Zaandam.
Deze
bespelingen
worden
zeer
gewaardeerd.
Tot
de
laatste
bespeling
toe
komen
verschillende
belangstellende
luisteraars.
In
Amsterdam
zijn
vanwege
het
kerkbestuur
in
verschillende
grote
hotels
aankondigingen
van
orgelconcerten
in
drie
talen
aangebracht, zodat ook de vreemdelingen op de orgelkunst in Nederland gewezen worden.’
Heeft
u
bij
al
die
orgelconcerten
geen
moeilijkheden
met
de
keuze
van
uw
programma’s, vervalt u niet in herhaling?
‘Dat
hoeft
in
het
geheel
niet
het
geval
te
zijn.
Onze
orgelmuziek
is
zo
alzijdig
en
zo
rijk
gevarieerd.
Wel
dient
met
grote
zorg
het
programma
samengesteld
te
worden.
Bij
voorkeur
moet
men
niet
altijd
beginnen
met
een
of
ander
zwaar
stuk
van
Bach
of
Händel,
doch
met
een
koraalfantasie.
Dat
is
juist
zo
belangrijk.
Het
koraal
is
altijd
stiefmoederlijk
bedeeld
geweest.
In
de
koraalfantasie
moet
de
orgelist
zijn
ziel
leggen,
het
moet
een
getuigenis
voor
de
luisteraars
zijn
als
hij
speelt:
Zo
ik
niet
had
geloofd,
dat
in
dit
leven
mijn
ziel
Gods
gunst
en
hulp
genieten
zou.
Zo
kan
men
ook
zijn
programma
eindigen,
hoewel
ook
dit
laatste
niet
als
een
besliste
noodzakelijkheid
moet
worden
voorgeschreven.
Maar
als
men
een
koraal
fantaseert
vindt
dit
altijd
weerklank
in
een
mensenleven.
Er
zijn
verschillende
luisteraars,
die
het
kunnen
beamen,
als
er
gespeeld
wordt
van
Gods
gunst
en
Zijn
grote
daden.
Daarom
is
het
ook
zo
verheffend,
als
men
de
Kerk
uitgaat,
doorlouterd
en
doorademd
van
Gods
schepping
en
Zijn
grootheid
ook in de muziek.’
Nu
kan
men
het
ook
begrijpen,
als
Jan
Zwart
zegt,
dat
hij
zich
gelukkig
acht
in
dezen
tijd
te
leven,
dezen
tijd
van
voortgezette
reformatie.
Want
in
dezen
tijd
met
zijn
grote
noden,
wil
hij
de
mensen
niet
alleen
een
stuk
Christelijke
cultuur
uit
de
historie
teruggeven, maar bovenal de mensheid iets laten voelen van Gods onbegrensde almacht, ook in de orgelkunst.
En dit alles ter ere Gods!
Bron : ‘Het Weekblad’ (Anti-revolutionair orgaan voor de Zaanstreek)
Datum : 27 maart 1936
WHZ-Archief (Harderwijk)
‘Van kerkorgels en orgelmuziek’