HATTEM - Beste zieken,
Het
had
al
enkele
dagen
veel
geregend
en
gewaaid,
maar
Woensdag
klaarde
de
lucht
op,
al
werd
de
wind
ook
sterker.
Nu,
liever
wat
droge,
harde
wind,
dan
regen.
We
zouden
(mijn
man
was
verhinderd,
daarom
ging
ik
met
een
goede
kennis)
naar
’t
stadje
gaan
voor
een
orgelbespeling.
Van
Jan
Zwart
nog
wel.
Verleden
winter
was
de
heer
Zwart
hier
ook
een
avond,
maar
toen
durfde
ik
er
niet
door,
omdat
de
mist
zoo
dik
was.
Ik
heb,
moet
gij
allen
weten,
nog
nooit
het
genoegen
gehad
om
Jan
Zwart,
den
Amsterdamschen
orgelist,
te
hooren.
Velen
uwer
natuurlijk
wel.
Al
was
’t
per
Radio.
Weet
ge,
toen
ik
die
heerlijke
muziek
hoorde,
verheugde
ik
me
er
één
moment
zoo
hartelijk
in,
dat
gij
mijn
kranken,
door
middel
van
de
Radio,
daar
nu
óók
van
kunt
genieten.
Maar
kom,
laat
ik
vertellen.
We
kwamen
veilig
door
den
stevigen
wind
heen
(die
men
buiten
méér
bemerkt
dan
in
de
stad),
en
traden
het
mooie,
verlichte
kerkje
binnen.
Zachtjes
aan
vulden
de
banken
zich
dunnetjes,
en
ik
mag
dan
zoo
graag,
als
’k
wat
bijtijds
ben,
de
menschen
aanzien,
de
gezichten
onderkennen
van
allen
die
binnen
komen.
Achter
ons
zaten
wat
„backfische”,
snaterend
en
giechelend
en
drukte
makend,
en
vóór
ons
zaten
„groote”
menschen,
die
draaiden
en
zich
eens
omkeerden,
elkaar
wat
presenteerden,
en
zoo
meer.
Ach,
ik
ben
nu
één
keer
een
mensch,
dat
me
spoedig
erger.
En
ik
wou
al
die
menschen,
die
er
niet
„bij”
en
niet
„in”
waren,
wel
stilzetten.
Toch,
het
heeft
mij
ook
weer
weinig
gehinderd
als
de
muziek
klanken de ruimte der kerk instroomden....
Een
aantrekkelijk
programma
lag
voor
ons
en
de
namen
der
componisten
Mendelssohn,
Bach,
Handel,
Guilmant,
en
ook
Jan
Zwart,
beloofden
veel
moois.
Van
de
eerstgenoemde
groote
meester
was
Sonate
VI,
koraal
(Gebed
des
Heeren)
met
variaties.
Je
werd
gevangen
genomen
door
de
klanken,
die
je
ziel
kwamen
omgeven,
en
je
werd
weggevoerd,
uit
de
sleur
van
het
alledaagsche….
Het
trilde
mee
in
je
met
de
zachte,
lokkende
tonen,
en
het
bruiste
in
je
als
de
tonen
zwollen,
machtig
werden,
als
een stroom van klanken, die over je heele wezen heenviel…
Nu
vergat
ik
nog
te
vertellen,
dat
één
der
Hervormde
plaatselijke
Predikanten
een
openingswoord
sprak,
bad,
en
dat
we
samen, door den kunstenaar van dien avond, begeleid, Gezang 3 : 3 zongen.
Héél
mooi
was
no.
2
„Toccata
und
fuga”
van
Bach.
En
daarna
kregen
we
de
twee
orgelkoralen:
„O,
hoofd
vol
bloed
en
wonden”,
en
„Waakt,
waakt
op,
de
Heer
zal
komen”,
eveneens
van
Bach.
Het
is
niet
weer
te
geven
wat
er
in
je
omgaat,
bij
den
inzet
van
die
eerste
melodie.
Zacht
en
klagend,
tegelijkertijd
vol
aanbidding.
Dat
is
zoo
wonderlijk
met
een
fantasie
over
de
één
of
andere
bekende
melodie.
Je
luistert
scherp,
en
als
de
melodie
wordt
verbroken,
om
later
weer
voortgezet
te
worden,
dan
ga
je
mee,
en
je
wacht, je wacht, je bent in spanning om de melodie weer te grijpen. Zoo gaat het mij tenminste.
O,
wat
was
dat
eerste
deel
van
Koekoek
en
nachtegaalconcert
schitterend.
(Van
Handel).
Er
begon
iets
in
je
los
te
raken,
je
ging
meejubelen
V
l
met
«dien
fijnen,
hoogen
nachtegaalzang,
waar
het
„koekoek,
koekoek”,
als
een
lagere
zang
doorheen
klonk.
Even
stilte,
en
dan
klonk
smeekend,
innig
smeekend,
waar
je
de
nóód
in
voelde:
„Houdt
Gij
mijn
handen
beide”,
dat
mét
„Scheepken
onder
Jezus’
hoede”
en
„Als
ge
in
noodgezeten”,
de
drie
orgelliederen
vormde
van
Jan
Zwart
zelf.
Ik
kan
niet
van
elk
nummer afzonderlijk iets zeggen.
„Cantiléne
Pastorale”
van
Guilmant
was
ook
héél
mooi.
En
tot
slot:
„Psalm
suite”
(Psalm
19,
51
en
47)
weer
van
den
orgelist
zelf.
Het
was
als
spéélden
de
tonen
met
elkaar,
ik
hoor
het
nog:
„Het
ruime
hemelrond”,
dan
fantasie,
en
weer
verder:
„Vertelt
met
blijden
mond...
Gods
eer
en
heerlijkheid”.
En
altijd
maar
weer
opnieuw
met
variatie’s
dezelfde
altijd
weer
onderbroken
melodie.
Tot…
in
’t
laatst,
vol
en
krachtig,
zonder
onderbreking
ruischte
langs
de
mooi
gevormde
bogen
van
de
kerk:
„Het
ruime
hemelrond,
Vertelt
met
blijden
mond,
Gods
eer
en
heerlijkheid.
De
heldere
lucht
en
‘t
zwerk,
Verkondigen
Zijn
werk”....
Evenzoo
met
„God
vaart voor het oog”, het laatste nummer.
We
zongen
nog
samen,
dezelfde
predikant
dankte,
dankte
hartelijk,
en
vóór
we
’t
wisten
stonden
we
weer
buiten
in
den
wind.
Namen
elkanders
arm
en
stapten
naar
huis.
Al
dat
schoone
en
heerlijke,
al
die
muziekgolven
deinen
echter
nog
na
in
je
ziel.
En
één
ding
is
mij
meer
dan
ooit
helder
en
duidelijk
geworden.
Het
is
dit:
,,Wij
zijn
in
hope
zalig”.
Alice
Nahon
zingt
in
één
van
haar
teere
versjes:
„God,
ik
smacht
naar
diepér
klanken,
’k
Heb
zoo’n
honger
naar
muziek”.
O,
we
hebben
allen
honger
naar
muziek,
nietwaar?
Honger
naar
het
schoone,
het
volmaakte,
het
eeuwige....
En
we
zijn
als
kinderen
Gods
allen
bezig
met
de
melodie
der
eeuwigheid
in
ons
op
te
nemen.
We
luisteren
(niet
altijd
even
scherp),
we
letten
op,
we
grijpen...
mis!
Dan
luisterren
en
wachten
en
grijpen
we
opnieuw
en
dan
komt
er
soms
een
schoonen
ontvoering
over
ons,
en
we
zijn
gevorderd,
er
is
een
regel
bijgekomen.
We
vergéten
ook
wel
eens
om
te
luisteren
en
soms
zit
er
geen
spanning
achter;
het
aardsche
neemt
ons
in
beslag,
en
de
zorgen
en
de
vragen.
Maar....
vanzelf
beginnen
we
weer,
en
wéten
’t,
we
ervaren
’t,
met
een
tóch
zalige
hope:
„Wij
zijn
in
hope
zalig!”
Straks,
straks
grijpen
wij
de
volle,
machtige,
melodie
der
eeuwigheid.
En
we
zingen
mee,
en
we
jubelen
mee,
en....
we
hebben geen kranke borst en geen zwakke longen meer, die het ons verhinderen.
Het hemelsche lied, de melodie der eeuwigheid!
Met hartelijken groet: Hanna
De Amsterdammer
Rubriek ‘Van hart tot hart’
17 oktober 1930
Woensdag 8 oktober 1930
Nederlands Hervormde Kerk in Hattem.
Programma orgelconcert
(1) Mendelssohn, Sonata 6 Gebed des Heeren koraal met 4 variaties – Fuga – Andante.
(2) J.S. Bach, Toccata & Fuga d moll.
(3) J.S. Bach, O Hoofd bedekt met wonden.
(4) J.S. Bach, Waakt waakt op de Heer zal komen.
(5) Händel, Concert Koekoek en Nachtegaal 1e deel.
(6) J. Zwart, Houdt Gij mijn beide handen. Scheepje. Idem, Als ge in nood gezeten.
(7) A. Guilmant, Cantilene pastorale (Landelijk lied).
(8) J. Zwart, Psalm 19, Psalm 51, Psalm 47
(9) J. Zwart, Psalm 72: 11
Hanna