Johannes
Bernardus
van
Meurs
is
geboren
op
zaterdag
7
november
1903
te
Groningen,
als
zoon
van
Meske
van
Meurs
(1872-1955),
procuratie-
houder van beroep, en Berendina de Boer (1866-1962).
Johan
krijgt
zijn
eerste
orgellessen
van
zijn
vader
op
het
harmonium
thuis.
Vader
van
Meurs
stuurt
Johan
naar
de
handels-HBS
omdat
hij
een
muziekopleiding
voor
zijn
zoon
niet
ziet
zitten.
Na
het
behalen
van
het
diploma
werkt
Johan
op
het
kantoor
van
een
transportbedrijf
en
vervolgens als administratief medewerker bij een boekhandel.
Van
1918-1923
krijgt
Johan
orgelles
van
Hendrik
Pieter
Steenhuis
(1850-
1934),
organist
van
de
Martinikerk
en
vervolgens
studeert
hij
tot
1932
aan
de
Groninger
muziekschool
bij
Cor
Batenburg
(1887-1955),
organist
van
de
Der
Aa-kerk
en
Frieso
Moolenaar
(1881-1965),
organist
van
de
Doopsgezinde
kerk
in
Groningen.
Van
Jacobus
Koning
(1875-1943),
cornettist
bij
de
Groningse
Orkestvereniging,
krijgt
hij
cornetles.
De
muzieklessen
resulteren
in
getuigschriften
voor
orgel,
piano,
theorie,
koordirectie
en
blaasin-strumenten.
Ook
behaalt
hij
het
getuigschrift
B
van
de
Nederlandse
Organisten
Vereniging.
In
1930
meldt
hij
zich
bij
Jan
Zwart in Amsterdam voor een vervolgopleiding.
Op
maandag
3
februari
1930
trouwt
Johan
van
Meurs
met
de
in
1903
geboren
Aaffien
Kramer,
dochter
van
Warnder
Kramer
(1873-1951)
schipper
van
beroep,
en
Engelina
Brouwer
(1880-1968).
Uit
het
huwelijk
van
Johan
en
Aaffien
worden
drie
zonen
geboren, Johannes (1932), Warnder (1935) en Bernard (1936).
J.K.G. (Jaap) Brouwer promoveerde in 2016 op zijn proefschrift met de titel: ‘Johan van Meurs. Een studie over een pionierend orgeladviseur.’
In 2017 verscheen - met dezelfde titel - de handelsuitgave van dit proefschrift.
Met toestemming van de auteur hebben we gebruik gemaakt van de versie 2016 en delen hieruit overgenomen.
De volledige proefschrift-versie kunt u via
deze link
downloaden.
Van Meurs’ inspiratiebronnen
Pas
in
1968,
in
een
interview
ter
gelegenheid
van
zijn
afscheid
als
muziekdocent
aan
de
Hervormde
Kweekschool
(de
latere
Pedagogische
Academie)
in
Assen,
gaf
Van
Meurs
aan
wie
zijn grote voorbeelden in de muziek waren geweest.
Dat waren in volgorde van belangrijkheid:
-
Albert Schweitzer
(diens manier van registreren en de zoektocht naar de oude orgelklank)
-
Jan Zwart
(diens invloed als docent)
-
Gerardus van der Leeuw
(op het gebied van liturgische vernieuwing).
Van
Meurs
leerde
deze
personen
korte
tijd
na
elkaar
kennen
in
de
tijd
dat
hij
net
als
zelfstandige
in
de
muziek
was
begonnen.
Met
Schweitzer
maakte
hij
kennis
tijdens
diens
eerste
concert
in
de
Der
Aa-kerk
in
1928,
met
Zwart
tijdens
zijn
orgellessen
in
1930-1931
en
met
Van
der
Leeuw
in
ieder
geval
in
1931,
maar
vermoedelijk
al
eerder.
Mogelijk
leren
juist
de
door
Van
Meurs
genoemde
voorbeelden
ons
meer
over
de
op
eerste
gezicht
tegenstrijdigheid
tussen
enerzijds
zijn
optreden
als
organist
en
anderzijds
dat
als
dirigent.
Qua
orgelspel
was
en
bleef
hij
als
het
ware
verankerd
in
het
begin
van
de
twintigste
eeuw.
Hoewel
hij
in
de
naoorlogse
jaren
door
intensieve
studie
zijn
repertoire
had
uitgebreid,
bleef
hij
spelen
zoals
hij dat bij Jan Zwart had geleerd.
Organist en docent
Gebrek
aan
ambitie
kan
Van
Meurs
niet
worden
verweten:
al
in
1923
solliciteerde
hij
naar
de
functie
van
organist
van
de
Der
Aa-
kerk.
Deze
functie
was
vrijgekomen
door
het
onverwachte
vertrek
van
Bernard
ten
Cate.
Aangesteld
werd
echter
Cor
Batenburg.
In
1925
stapte
de
nog
maar
net
aangestelde
Friedrich
Schmidt-Marlissa
op
als
organist
van
de
Hervormde
kerk
van
Eenrum
en
werd
Van
Meurs
na
proefspel
tot
diens
opvolger
benoemd.
In
zijn
Eenrumse
tijd
maakte
Van
Meurs
ook
kennis
met
het
Schnitger-orgel
in
het
nabijgelegen
Mensingeweer.
Hoewel
dit
instrument
voor
een
andere
kerk
gemaakt
was
en
voor
de
kerk
van
Mensingeweer
feitelijk
te
groot
is,
kon
Van
Meurs
daar
doorheen
luisteren.
Hij
beschouwde
het
als
een
‘machtig
instrument’.
Met
de
toenmalige
pastor
loci
had
hij
intensief
contact.
Van
Meurs
keek
na
een
paar
jaar
al
verder
dan
Eenrum:
in
1931
solliciteerde
hij
tevergeefs naar de functie van organist van de Jacobijnerkerk in Leeuwarden.
Het
was
al
bekend
dat
Van
Meurs
in
zijn
Eenrumse
tijd
besloot
om
beroepsmusicus
te
worden.
Gezien
het
feit
dat
in
een
bewaard
gebleven
ordner
met
onder
meer
financiële
stukken
over
de
jaren
1929-1932
niets
aanwezig
is
dat
duidt
op
een
inkomstenbron
buiten de muziek, moet dit moment vóór 1929 hebben plaatsgevonden; het precieze moment blijft echter onduidelijk.
Pedagoog
In
zijn
lange
loopbaan
als
organist-
en
pianodocent
heeft
Van
Meurs
zo’n
duizend
leerlingen
gehad.
Onder
de
vele
leerlingen
die
later
bekende
vakorganisten,
orgeladviseur
of
zelfs
orgelmaker
zouden
worden,
bevinden
zich
de
namen
van
de
gebroeders
Edskes, Klaas Bolt, Folkert Grondsma, Piet Wiersma, Jan Zuidema en Stef Tuinstra.
Centraal
in
Van
Meurs’
manier
van
lesgeven
stond
zijn
liefde
voor
het
orgel.
Hij
beschouwde
het
orgel-zelf
als
de
eerste
docent
en
zichzelf
als
de
tweede.
Bij
de
eerste
orgelles
ging
hij
met
zijn
leerling
het
orgel
in
en
liet
zoveel
mogelijk
van
het
inwendige
zien.
Vervolgens
liet
hij
de
verschillende
registers
en
registergroepen
horen.
In
de
tweede
les
liet
hij
de
leerling
vanuit
de
kerk
luisteren
en
noteren
welke
klanken
deze
dacht
te
horen.
Zo
leerde
hij
hen
luisteren
en
te
werken
vanuit
de
klank.
Ook
adviseerde
hij
hen
elders
orgels
te
gaan
beluisteren.
Het
plezier
in
musiceren
vond
hij
belangrijk.
Hoewel
hij
zelf
nauwelijks
eigentijdse
muziek
speelde,
was
het
voor
hem
geen
enkel
probleem
als
een
leerling
daar
mee
aan
de
slag
wilde.
Net
als
zijn
leerling
Bolt
later,
was
hij
evenwel
van
mening
dat
‘hoe
klassieker
en
mooier
een
instrument
is,
hoe
minder
je
er
moderne
muziek
op
kunt
spelen’.
Hij
wist
te motiveren en de liefde voor de muziek warm te houden. De capaciteiten van de leerling stonden daarbij centraal.
De Der Aa-kerk & organist
De
positie
van
organist
van
de
Der
Aa-kerk
was
niet
alleen
als
prestigieus
te
beschouwen
vanwege
het
aldaar
aanwezige
Schnitger-orgel,
maar
ook
door
de
bekendheid
van
de
organisten
die
er
in
het
verleden
gespeeld
hadden.
Daarnaast
was
de
Der
Aa-kerk
belangrijk
omdat
het
gebouw
gebruikt
werd
voor
officiële
gelegenheden.
Als
kind
bewonderde
Van
Meurs
het
Der
Aa-kerkorgel
al:
‘Ik
herinner
me
dat
ik
als
een
jongetje
van
een
jaar
of
zes
in
de
Der
Aa-kerk,
onder
een
van
de
preken
die
toen
nog
zo
lang
duurden,
zat
te
draaien
en
telkens
vol
bewondering
en
ontzag naar het orgel keek, waar een oude man in een zwart pak op speelde.’
In
het
Groninger
Kerkblad
van
14
april
1934
riepen
de
Kerkvoogden
van
de
Nederlands
Hervormde
Gemeente
te
Groningen
sollicitanten
op
voor
de
functie
van
organist
van
de
Der
Aa-kerk.
Na
een
vergelijkend
examen
werd
Van
Meurs
als
organist
aangesteld.
De
eervolle
benoeming
tot
organist
van
deze
kerk
zou
voor
hem
tot
aan
zijn
dood
een
levensvervulling
blijken
te
zijn.
Van
1946
tot
1951
was
hij
daarnaast
ook
de
vaste
organist
van
de
Groninger
Orkest-vereniging
en
in
die
hoedanigheid
vaste
bespeler
van
het
concertorgel in de zaal ‘De Harmonie’.
Van
Meurs
creëerde
in
de
Der
Aa-kerk
in
de
naoorlogse
jaren
een
internationaal
podium
waarin
nationale
en
internationale
organisten
toegang
kregen
tot
een
top-instrument
en
waarbij
collega’s,
leerlingen
en
liefhebbers
dankzij
de
concertserie
op
de
hoogte
konden
blijven
van
nieuwe
ontwikkelingen.
Wie
een
goed
idee
had
om
iets
muzikaals
in
de
Der
Aa-kerk
te
doen,
kon
altijd
op
zijn
enthousiasme
rekenen
en
werd
aangemoedigd
om
het
voorstel
verder
uit
te
werken.
Hoe
een
en
ander
uiteindelijk
gefinancierd
moest
worden,
was
van
later
zorg.
Stimuleren
lag
hem
beter
dan
organiseren,
maar
enkel
al
door
zijn
enthousiasme
kreeg
hij
veel
van
de
grond.
Dankzij
zijn
uitstekende
relatie
met
de
respectievelijke
predikanten
en
de
kerkvoogdij,
heeft
het
kerkbestuur
zich
altijd
heel
inschikkelijk
getoond.
Van
Meurs
had
ongeëvenaarde
kennis
omtrent
de
klankkleuren
van
het
Der
Aakerkorgel,
wat
tot
uitdrukking
kwam
in
fraaie
registraties.
Hij
hielp
zijn
leerlingen
met
het
ontwikkelen
van
smaak
en
zette
hen
op
het
spoor
van
de
orgelmaker
Schnitger,
andere
orgelmakers
en
hun
instrumenten.
Ze
gingen
weer
bij
hem
vandaan
met
een
fundamentele
liefde
voor
het
orgel
als
historisch
muziekinstrument
en
met
het
bewustzijn
dat
een
bepaalde
klank
en
dito
orgelmuziek
bij
elkaar
horen.
Die
extra
dimensie
werd
door
veel
leerlingen
als
zodanig
ervaren.
Hij
betrok
bij
zijn
interpretatielessen
van
koraalvoorspelen
de
volledige
koraaltekst
en
de
religieuze
context
ervan.
Een
door
Van
Meurs
in
1966
gemaakte
grammofoonplaat
werd
op
de
universiteit
van
Honolulu
gebruikt
om
orgelstudenten
daar
te
instrueren
over
de
klank
van het Noordelijk barokorgel.
In
1970
werd
de
Der
Aa-kerk
voor
kerkelijk
gebruik
gesloten
wegens
vallend
gesteente.
De
laatste
grote
manifestatie
in
de
kerk
was
het
40-jarige
jubileum
van
Van
Meurs
als
organist
van
de
Der
Aa-kerk
op
31
augustus
1974.
Bij
die
gelegenheid
werd
hij
benoemd
tot
Ridder
in
de
Orde
van
Oranje
Nassau.
Ook
kreeg
hij
van
de
Vereniging
van
Kerkvoogden
in
de
Nederlandse
Hervormde
Kerk
het
Insigne
in
goud.
Concerten,
lessen
en
radio-opnamen
konden
nog
tot
eind
1977
doorgaan,
tot
Van
Meurs
tijdens
het
lesgeven
halsoverkop
met
zijn
leerling
het
kerkgebouw
moest
verlaten
in
verband
met
acuut
instortingsgevaar.
Van
het
orgel
werd
het
materiaal
van
Schnitger
en
diens
voorgangers
snel
gedemonteerd
en
opgeslagen
in
de
Martinikerk.
De
orgelkasten
en
de
achterblijvende
componenten
werden
omtimmerd.
Hoe
Van
Meurs
tegen
deze
selectieve
demontage
aankeek
is
niet
overgeleverd.
De
Der
Aakerk
bezocht
hij
niet
meer
omdat
hij
het
gebouw
door
het
gedeeltelijk
gedemonteerde
en
omtimmerde
orgel
als
ontzield
zag.
Sluiting
van
zijn
kerk
betekende
helaas
ook
dat
de
kring
muziekliefhebbers die hij rond zich had, spoedig kleiner werd.
Ondanks
de
sluiting
van
de
Der
Aa-kerk
en
de
demontage
van
het
orgel
heeft
Van
Meurs
nooit
formeel
ontslag
gekregen
en
is
hij
tot
zijn
overlijden
de
vaste
organist
van
die
kerk
gebleven.
Na
sluiting
van
zijn
kerk
speelde
hij
op
vele
andere
plaatsen
kerkdiensten,
doch
vooral
in
de
Petruskerk
te
Usquert,
in
de
Antoniuskerk
in
Kantens
(tot
1977)
en
in
de
kapel
in
het
Stadspark
in
de stad Groningen.
Aan
het
eind
van
de
jaren
zeventig
begon
hij
zijn
activiteiten
langzaam
af
te
bouwen.
Ook
de
verslechterde
gezondheid
van
zijn
echtgenote
bezorgde
hem
een
klap.
Op
16
maart
1983
overleed
zij
na
een
lang
ziekbed.
In
zijn
laatste
levensjaar
‘was
zijn
gezichtsvermogen
sterk
afgenomen
en
de
laatste
maanden
ging
ook
zijn
geestelijke
conditie
achteruit,
maar
als
het
op
spelen
of
muziek beluisteren aankwam, heeft hij dat tot vrijwel het laatst toe op zijn aloude enthousiaste wijze gekund.
Op
21
april
1986,
na
een
verblijf
van
twee
maanden
in
het
verzorgingshuis
’t
Blauwbörgje
te
Groningen,
overleed
Johan
van
Meurs,
82
jaar
oud.
Met
hem
ging
één
van
de
meest
stabiliserende
krachten
in
de
woelige
wereld
van
de
na-oorlogse
orgelbeweging
heen.
Zijn
afscheidsdienst,
drie
dagen
later,
vond
plaats
in
de
Nieuwe
kerk
te
Groningen,
waarna
hij
werd
bijgezet
op
het
kerkhof
van
Dorkwerd.
Op
zijn
overlijdensadvertentie
werd
de
door
hem
zogewaardeerde
tekst
van
Lied
352
afgedrukt:
‘U
geeft
zich
mijn
harte over gans en al, schoon het uwe grootheid nimmer vatten zal.‘
Johannes Bernardus van Meurs (1903-1986)
Publicatiedatum 1 september 2023