Zelfs het gummetje is weg
Willem
Hendrik
Zwart
en
de
Bovenkerk,
dat
is,
stelde
ooit
iemand
vast,
een
Siamese
tweeling.
Geen
Zwart
zonder
Bovenkerk
en
geen
Bovenkerk
zonder
Zwart.
Veertig
jaar
lang
zat
hij
daar
hoog
verheven
boven
dominees
en
kerkvolk.
Maar
Zwarts
opvolger
is
inmiddels
benoemd
en
dus
moet
de
Kamper
ambassadeur
binnenkort
toch
echt
de
orgelbank
van
Hinsz
ontruimen.
Het
einde
van een tijdperk.
Willem
Hendrik
Zwart
is
beetje
bij
beetje
z’n
spullen
aan
het
pakken.
De
legendarische
muziekkast,
links
van
de
speeltafel,
is
leeggehaald
en
staat
met
onwennige
ogen
aan
de
gewijde
gewelven
te
vragen
hoe
het
nu
verder
moet.
De
vierklaviers
speeltafel
van
Hinsz’
grootste
opus
hangt
kaal
aan
de
immense
orgelkas.
Alle
partituren
zijn
verdwenen.
Zelfe
het
gummetje
is
weg.
Doet
het
pijn,
zoiets?
Zwart:
„Pijn,
pijn…
Het
doet
je
natuurlijk
wel
heel
wat.
Maar
ik
weet
al
een
jaar
of
vijf
dat
ik
nu
vertrekken
moet,
en
dan
groei
je
er
vanzelf
naar
toe.
Je
zegt
dan
voor
jezelf:
„Nou,
dit
was
de
laatste
kerstfeestdienst
die
ik
hier
heb
gespeeld.
En
dit
was
de
laatste
paasdienst”.
Ik
zal
het
wel
missen.
De
kerkdiensten
vooral.
Als
ze
mij
zouden
zeggen:
„Zwart,
van
maandag
tot
en
zaterdag
willen
we
je
hier
niet
meer
zien,
maar
‘s
zondags
moet
je
komen
spelen”,
dan
zei
ik
gauw:
„Man,
graag”.
Die
kerkdiensten
in
de
Bovenkerk,
dat
is
net
mooiste
wat
er
is.
De
lofzang
heeft
m’n
hart
gestolen.
De
psalmen
en
een
heleboel
gezangen.
Wat
een
prachtige teksten en wat een melodieën. Als je mij open zou kunnen snijden, dan kom je een en al kerklied tegen.”
Veertig jaar
Zwart
is
best
een
beetje
droevig
onder
het
naderende
afscheid.
Voor
zover
hij
weet,
speelt
hij
op
zondag
28
mei
zijn
laatste
diensten.
„Ik
heb
hier
veertig
jaar
lang
een
machtig
mooi
muzikaal
leven
gehad.
Dit
was
geen
veertigjarige
zwerftocht
door
de
woestijn.
Geen
veertig
jaar
beproeving.
Natuurlijk
waren
er
wel
de
problemen
en
de
probleempjes,
maar
die
zijn
inherent
aan
het
menselijk
bestaan.
Was
er
eens
wat
narigheid,
dan
had
ik
die
hoge
trap
naar
het
orgel.
En
al
klimmend
dacht
ik:
Laat
ze
maar
tobben beneden!”
Kerkorganisten
moeten
volgens
Zwart
herkenbare
taal
voortbrengen
.
„Er
is
geen
enkele
dominee
die
plotseling
Latijn
gaat
staan
brabbelen.
Waarom
gaan
organisten
in
de
eredienst
dan
wel
literatuur
van
vreemde
bodem
spelen?
Als
organist
spreek
je,
vind
ik,
je moers taal. Dus geen symfonie van Widor voor de dienst. Dat heeft met kerkdienst, met eredienst niets te maken.“
Versjes
„Er
is
geen
enkele
door
de
kerk
erkende
opleiding
waar
serieus
aandacht
voor
gemeentezangbegeleiding
is.
Ga
maar
naar
een
conservatorium.
Wat
spelen
ze
daar:
Van
Jan
Pieterszoon
Sweelinck
tot
Olivier
Messiaen
en
Jan
Welmers.
Alles
keurig
netjes
in
de
maat.
Een,
twee
drie,
vier.
Kom
daar
eens
om,
in
een
koraal,
in
een
mudvolle
Bovenkerk.
Een
psalm,
zo’n
versje
op
zondag,
ach,
dat
doen
ze
er
gewoon
even
bij.
Ze
weten
er
toch
niks
van!
Heel
triest.
Je
merkt
die
onderschatting
van
het
kerklied
ook
bij
dominees:
„Nu
zingen
we
nog
even
een
versje”.
Mij
irriteert
dat
minachtend
praten
over
een
psalm.
Of
komt
dat
misschien
ook
door
de
kwaliteit
van
het
orgelspel?
Het
orgel
speelt,
zeggen
ze
dan.
Dan
kun
je
wel
bestuurslid
zijn
van
weet
ik
welke
mooie
organistenvereniging,
maar
wat
klinkt
er
op
zondag
uit
je
orgel?
Bruin
drab.
De
stilte
wordt
weggespeeld.
Er
wordt
een
beetje
gegrasduind
in
magere
akkoorden.
Dan
valt
er
toch
ook
niets
te
genieten;
zo
ligt
het
voor
de
hand
dat
gemeentezang
er
bij
dominees en kerkvolk maar wat bijhangt. Maar érg is dat wel!”
Kleur en fleur
„Toen
ik
veertig
jaar
geleden
door
de
hervormde
kerkvoogdij
werd
benoemd
als
opvolger
van
Gradus
Wendt,
was
er
iemand
die
tegen
me
zei:
„Ik
hoop
dat
u
dit
orgel
wat
meer
bekendheid
gaat
geven”.
Nou,
is
dat
gelukt?
Ik
dacht
van
wel.
Als
ik
nu
zie
hoe
de
internationale
orgelwereld
over
dit
orgel
spreekt
en
schrijft,
dan
geloof
ik
dat
ik
dat
zeggen
mag.
Wat
heb
ik
dan
gedaan?
Gewoon,
mooi
spelen.
Neem
nou
de
Lutherse
Kerk
in
Den
Haag.
Dat
was
vroeger
toch
een
volstrekt
onbekend
orgel.
Totdat
Feike
Asma
kwam.
En
nog
zeggen
ze
van
dat
orgel:
„Het
orgel
van
Asma”.
En
van
Maassluis:
„Het
orgel
van
Asma”.
En
wat
zeggen
ze
van
het
Eusebiusorgel
in
Arnhem:
„Het
orgel
van
Jan
Zwart”.
Waar
zijn
zulke
mensen
gebleven,
die
bevlogen
organisten,
die
een
instrument kleur en geur konden geven? Het lijkt wel een uitstervend ras te worden.
Dominees
die
echt
met
gezag
preken,
dat
ga
je
ook
steeds
minder
horen.
Afgelopen
zondag
hadden
we
er
weer
zo
een.
Een
vrij
onbekende
emeritus.
Adembenemend.
Indrukwekkend,
ja,
ja,
ja.
Waar
vind
je
zulke
predikers
nog?
Zwart,
wat
ben
je
kritisch?
Nee,
ik
wil
helemaal
niet
kritisch
zijn,
maar
ik
houd
van
stijl.
Stijl
op
het
orgel
en
stijl
op
de
preekstoel.
Ik
hoor
te
veel
dominees
die
preken
als
nette
vertegenwoordigers.
„Meneer,
dit
is
een
eerste
klas
artikel,
dit
hebt
u
nodig.”
En
dat
gaat
dan
op
een
toon,
alsof
ze
denken:
„Als
u
mijn
artikel
niet
koopt,
nou
ja,
even
goeie
vrienden
hoor;
dan
kom
ik
volgende
week
nog
wel
eens
langs.”
Ik
kan
daar
niet
tegen,
dat
afstandelijke.
Ik
houd
van
kanselredenaars,
van
preektijgers,
van
mannen
die
bewogen
zijn
met
het
volk.
Ze
hoeven
niet
de
baas
te
spelen,
maar
ze
moeten
wel
preken
met
overtuigingskracht.
Zo’n
prediking
doet
wel
eens
een
vonk
overslaan
van
de
kansel
naar
de
orgelbank.
Dan
sluit
je
graag
op
de
preek
aan,
maar
dat
moet
natuurlijk
wel
van
je
kerkelijk
milieu
mogen.
Toen
ik
hier
pas
organist
was,
speelde
ik
als
uitleidend
orgelspel
eens
een
gezang.
Na
afloop
stonden
twee
ouderlingen
als
de
beschermers van het erfdeel der vaad’ren me op te wachten: „Meneer Zwart, dat zijn wij hier niet gewend.” Ik zei: „O.”
Ik
zou
me
erg
gekortwiekt
voelen
als
dat
echt
niet
zou
mogen,
als
je
Psalm
68
speelt,
dan
neuriën
ze
beneden
misschien:
“De
Heer
zal
opstaan
tot
de
strijd”,
terwijl
ik
bedoelde:
“Gelooft
zij
God
met
diepst
ontzag.”
Dat
zijn
heus
heel
verschillende
verzen.
Als
ik
“Neem
Heer
mijn
beide
handen”,
speel,
dan
snapt
iedereen
wat
ik
bedoel.
Hoewel,
afgelopen
zondag
sprong
ook
zo’n
vonkje
over.
De
slotzangwas:
”Nooit
kan
‘t
geloof
te
veel
verwachten.”
Toen
speelde
ik
in
de
stilte
daarna,
heel
devoot:
“Rust
mijn
ziel.”
Na
afloop
kwam
er
een
kindje
naar
me
toe
dat
zei:
„Dat
versje,
dat
ken
ik:
“Hoger
dan
de
blauwe
luchten...”
Ik
zat
misschien
even
naast
m’n
doel, maar ik vond het toch prachtig. Zo’n lief kind hè, …en de sterretjes van goud.”
Doopdienst
„Mag
zoiets
inspiratie
heten?
Nou,
inspiratie
komt
van
spiritus
en
spritus
is
toch
Geest?
Doopdiensten
zijn
voor
mij
ook
zeer
inspirerend.
Soms
wel
met
zeven
of
acht
kindertjes.
Na
de
zegenbede
uit
psalm
134
moet
je
dan
nog
wat
doorpreluderen.
En
toen
klonk
er
zomaar
opeens
een
keer
uit
het
orgel:
“Eens
brachten
de
moeders
hun
kind
ren
tot
Jezus”.
En
nu,
als
ik
het
eens
niet
doe,
dan
komen
die
moeders
naar
me
toe,
en
zeggen:
„Ah,
meneer
Zwart,
wat
jammer
nou,
dat
u
dat
niet
speelde”.
Ze
zagen
dat
voor
hun
ogen
gebeuren
hè,
daar
in
dat
oude
Israël,
dat
die
moeders
met
hun
kinderen
tot
Jezus
gingen.
Maar
er
zijn
natuurlijk
ook
weer mensen die zeggen: „Ach, zo’n Johan de Heer-versje.“
Een
organist
moet
de
tale
Kanaäns
kennen,
hij
moet
spelen
naar
het
hart
van
Jeruzalem.
Hoe
dat
klinkt?
Niet
sentimenteel
in
elk
geval,
zoals
wel
wordt
gedacht.
Je
moet
het
kerkvolk
laten
horen
wat
voor
mooie
melodieën
wij
hebben
en
wat
een
mooie
teksten
daarop
zijn
gezet.
Via
het
orgel
kun
je
aan
woordverkondiging
doen.
Als
ik
een
bekende
melodie
speel,
dan
nestelt
zich
beneden
bij het kerkvolk de tekst daaromheen. Je zet zo’n kerkganger toch even aan het denken. Dat is het geheim van de muziek.
De
laatste
tijd
sijpelen
bij
mij
ook
wat
opwekkingsliederen
door.
Iedereen
zingt
die
dingen.
En
je
wilt
toch
wat
aansluiting
zoeken
bij je gemeente. Dat betekent niet dat ik altijd speel wat de mensen willen horen.”
Architect
Over
het
levenswerk
van
vader
Jan
Zwart
zei
Willem
Hendrik
eens:
„Die
man
heeft
gewerkt
als
een
architect
die
een
gebouw
doet
verrijzen”.
Jan
Zwart
als
bouwheer
aan
kerkmuzikale
architectuur.
Is de nu scheidende Bovenkerk-organist dezelfde weg gegaan?
„Ik
durf
me
niet
op
één
lijn
met
m’n
vader
te
stellen.
Laten
we
goed
begrijpen:
Hij
werd
als
19-jarige
kwajongen
uit
Capelle
aan
den
IJssel
benoemd
tot
organist
van
de
Kloof
in
Amsterdam.
In
Capelle
speelde
hij
op
zo’n
serafientje,
een
drukwindorgel.
En
dan
wordt
hij
door
een
hooggestemde
jury
benoemd
tot
organist
van
dat
Strümphlerorgel
in
die
deftige
Lutherse
Kerk,
met
in
het
vaandel
“Musica
Sacra”.
Luthersen
hebben
altijd
al
grote
eerbied
voor
het
kerklied
getoond.
Daar
werd
Jan
Zwart
benoemd
en
daar
groeide
hij uit tot gigant.
Simon
C.
Jansen
zei:
„Ik
heb
je
vader
in
zijn
concerten
in
de
Laurenskerk
te
Alkmaar
veel
beluisterd,
maar
ik
kan
me
niet
heugen
dat
er
ooit
een
concert
bij
zat
dat
minder
dan
een
acht
waard
was”.
Jan
Zwart
is
ook
wel
eens
neerbuigend
bejegend,
vaak
door
tijdgenoten
die
wel
op
een
groot
orgel
speelden,
maar
die
daarmee
helemaal
niks
presteerden.
Zulken
zeiden:
„Oh,
maar
ik
heb
Jan
Zwart
toch
ook
wel
eens
gekke
dingen
horen
doen”.
Ze
zullen
van
mij
ook
genoeg
te
zeggen
hebben.
En
soms
hebben
ze
dan
nog
gelijk ook.“
Rancune
„Wij
hebben
nog
meegemaakt
dat,
als
je
ergens
een
concert
kwam
geven,
het
orgel
soms
onklaar
was
gemaakt.
Uit
rancune
tegen
de
school
van
Jan
Zwart.
De
tremulant
deed
het
bijvoorbeeld
niet.
Kon
ik
dan
niet
spelen
zonder
tremulant?
Natuurlijk
wel.
Maar
ik
kon
niet
spelen
met
een
tremulant
die
kapot
was
gemaakt!
Drie
jaar
geleden
gebeurde
dat
nog.
Ik
deed
ergens
de
motor
aan
en
toen
bleek
orgel
plotseling
remonstrants
te
zijn
geworden.
Het
begon
uit
zichzelf
al
te
loeien.
Iemand
had
net
daarvoor
nogal
lopen
rommelen
daarboven.
Dat
duurde
een
hele
tijd,
zodat
ik
dacht:
Wat
doet-ie
daar
toch?
Toen
de
man
de
voordeur
uit
was,
mocht ik naar boven. En tuuuuuuuuuuuut, daar ging het orgel al, zonder dat ik een toets had aangeraakt.
Er
lopen
bepaalde
mensen
rond
die
een
ander
het
licht
in
de
ogen
niet
gunnen.
Meneer
A
is
een
leuke
vent,
maar
B
is
een
vreselijk
mens.
Meneer
C,
met
hem
kun
je
lezen
en
schrijven,
maar
o,
daar
komt
D
al
weer.
Een
naarling.
Ik
kwam
eens
op
een
orgel.
Wat
denk
je?
Alle
lampen
kapot.
De
trap
donker,
het
gangpad
donker,
de
speeltafel
donker.
Alle
gloeilampen
losgedraaid!
Dat
is
toch
kinderachtig.”
Beven
Willem
Hendrik
Zwart
heeft
altijd
met
veel
enthousiasme
en
met
geestdrift
zijn
orgel
bespeeld.
Ontelbare
concerten
gaf
hij
op
donderdagavond,
ontelbare
wandelconcerten
op
zaterdagmiddag.
Hem
kan
niet
verweten
worden
dat
hij
er
geen
zin
in
had.
Soms
speelde
hij,
naar
eigen
zeggen,
ook
wel
eens
té
enthousiast.
„Dan
dacht
ik:
„Willem,
toe.
Voorzichtig
hoor!”
Te
veel
knoppen
open?
Nee, die knoppen doen dat niet. Het gaat er dan meer om dat je soms al te heftig in de toetsen grijpt.
En
dan
dat
spelen
met
de
wind
in
je
orgel.
Dat
doe
je
al
zo
lang
dat
je
er
zelf
geen
erg
meer
in
hebt.
Ik
hoor
het
anderen
wel
nadoen,
maar
dan
denk
ik:
„Joh,
doe
jij
‘s
even
niet
zo
stom”,
of:
„Jij
weet
niet
hoe
dat
moet”.
Ze
denken
dat
het
alleen
maar
dat
beven
van
je
linkerhand
is,
maar
dat
is
natuurlijk
helemaal
niet
waar.
Ze
hebben
niet
in
de
gaten
dat
het
gaat
om
bepaalde
tonen
van
je
drieklank.
Is
het
een
kunstje?
Ja,
dat
zal
wel.
Ik
zie
het
meer
als
ademhalingstechniek
voor
je
instrument
en
soms
heeft
een
orgelakkoord dat nodig, vind ik.”
Hartinfarcten
Willem
Hendrik
Zwart
was
in
1979
25
jaar
Bovenkerk-organist.
In
1986
was
hij
40
jaar
kerk-
en
concertorganist.
„Ik
vind
dat
dingen
waar
je
dankbaar
om
mag
zijn.
Ik
heb
toch
twee
forse
hartinfarcten gehad. M’n vader werd al weggenomen op 59-jarige leeftijd.
Hoogtepunten?
De
onderscheidingen
die
ik
heb
gekregen.
De
Koningin
vond
het
nodig
mij
tot
ridder
in
de
Orde
van
Oranje-Nassau
te
slaan.
Van
de
hervormde
synode
kreeg
ik,
na
zoveel
jaar
trouwe
dienst,
eerst
een
zilveren
speld,
later
een
gouden
speld.
En
van
de
burgemeester
van
Kampen
ontving
ik
een
gouden
stadspenning.
Het
is
flauwekul
om
te
zeggen
dat
zulke
dingen je niets doen. Ik hecht daar in elk geval waarde aan.”
Als
hoogtepunt
heeft
Zwart
ook
het
moment
ervaren
waarop
in
1969
zijn
orgel
gereed
kwam
na
een langdurige restauratie.
„En
dan
natuurlijk
het
resultaat
van
die
restauratie.
Voorheen
was
het
een
mooi
orgel,
maar
na
de
restauratie
was
het
nog
veel
mooier.
Jammer
is
dat,
sinds
de
Trompet
8’
van
het
rugwerk
verdwenen
is,
dat
rugwerk
wat
weinig
body
heeft.
De
Sexquialter
die
ervoor
in
de
plaats
kwam,
is
ook
aan
de
magere
kant.
Je
kunt
‘m
niet
missen,
maar
het
is,
ook
als
uitkomende
stem,
niet
echt een schoonheid.
Kerkepad
Alle
momenten
waarop
een
stijfvolle
Bovenkerk
in
het
gezang
haar
stem
verhief,
ervoer
Zwart
al
gauw
als
heel
bijzonder.
Of
het
nou
ging
om
een
uitzenddienst
van
zendingspredikant
Tj.
de
Jong
(„Máchtig,
wat
langzaam
zingen”),
of
om
een
kerstnachtdienst
(Als
ze
met
twee-
of
drieduizend
man
het
“Ere
zij
God”
gaan
zingen,
dan
is
je
orgel
te
klein)
„Eens
op
NCRV-kerkepad
zat
de
kerk
zo
vol,
dat
de
toenmalige
koster
Van
de
Burg
riep:
„Dit
mag
niet,
dit
kan
helemaal
niet”.
En
de
brandweer
arriveerde
en
riep:
„Dit
is
vreselijk
gevaarlijk!”
Het
was
helemaal
niet
de
bedoeling
dat
er
gezongen
zou
worden.
Ik
zat
met
Jan
Quintus,
m’n
zoon,
al
die
drukte
vanaf
het
orgel
aan
te
kijken.
Er
kon
niemand
meer
in
en
niemand
meer
uit.
En
toen
zeiden
we
tegen
elkaar:
„Hier
móet
gezongen
worden’.
Jan
Quintus
naar
beneden.
Het
duurde
wel
vijf
minuten
voordat
hij
bij
de
preekstoel
was
en
een
microfoon
in
z’n
handen
had.
Toen
hebben
we
toch
gezongen,
man,
indrukwekkend.
Alles
uit
het
hoofd,
want
niemand
had
natuurlijk
een
boekje. Dat was dus: „‘t Hijgend hert”, „Maar ‘t vrome volk” en „Wat de toekomst brengen moge”, en zulke dingen.”
Dieptepunten?
„Pas
hadden
ze
de
Bovenkerk
verhuurd
voor
een
experimentele
kerkdienst
op
zaterdag.
Dat
was
een
vreselijk
dieptepunt,
vond
ik.
Met
rookbommen
onder
de
doopvont,
housemuziek
en
lui
die
met
wit-geschminkte
gezichten
door
de
kerk
liepen;
zó
vréselijk
banaal.
Dat
zoiets
plaatsvindt
in
de
Bovenkerk,
dat
is
een
groot
dieptepunt.
Mijn
orgel
heeft
er
ook
nog
een
rol
in
gespeeld.
Er
was
tenminste
vooraf
iemand
die
belde:
„Meneer,
staat
dat
orgel
voorin
of
achterin
de
kerk?”
Zo
iemand
begrijpt
het geloof ik allemaal niet zo goed.”
Beatrix
Maar
Zwart
is
geen
man
om
bij
dieptepunten
te
blijven
staan:
Ooit
kwam
de
Koningin
in
de
Bovenkerk
op
bezoek.
„Daar”,
zegt
Zwart,
wijzend
naar
de
deur
beneden,
„daar
kwam
de
Vorstin
binnen.
Toen
zijn
ze
allemaal
gaan
staan
om
“Kom
nu
met
zang”
te
zingen.
De
Koningin
was
er
heel
erg
van
onder
de
indruk.
Ze
werd
er
koud
van.
Zingen
klinkt
ook
nergens
mooier
dan
in
de
Bovenkerk.”
Op
zaterdagmiddag
27
mei
(15
uur)
geeft
Willem
Hendrik
Zwart
in
Kampen
een
concert
naar
aanleiding van zijn jubileum als Bovenkerk-organist.